De bijbelse theologie van Ton Veerkamp in praktijk gebracht

Elke Vandeperre (coördinator vzw Motief)

Onderstaande toespraak werd gehouden op het Internationaal Bijbelsymposium “Een andere wereld”, n.a.v. het verschijnen van de Nederlandse vertaling van het boek van Ton Veerkamp, ‘Die Welt Anders. Politische Geschichte der Großen Erzählung’, georganiseerd door De Nieuwe Liefde in Amsterdam, 27 september 2014. Het videoverslag van dit symposium kan je hier bekijken. 

“De bijbelse theologie van Ton Veerkamp in praktijk gebracht”, daarover moet mijn verhaal het komende half uur gaan. Ik vind het een aartsmoeilijke opdracht moet ik bekennen. Niet alleen omdat ik mij een beetje als een outsider in dit gezelschap ervaar –ik ben namelijk geen theoloog, noch een bijbelwetenschapper- maar wel een emancipatorisch vormingswerker. Althans: ik onderneem dagelijks verwoede pogingen om emancipatorisch vormingswerk gestalte te geven.
Maar een moeilijke opdracht vind ik deze uitdaging voornamelijk omdat die ‘bijbelse theologie’ van Ton Veerkamp als een tweede huid is geworden voor mij. De ideeën van Ton zijn doorheen de jaren zo vergroeid geraakt met inzichten uit de kritische pedagogie, met verhalen en ervaringen van deelnemers uit onze vormingsprogramma’s, ze zijn gekleurd door mijn eigen pigmentvlekken ook, dat ik die huid niet zomaar even kan afleggen om er met enige distantie naar te kijken. Het voelt als autodissectie. Bovendien zijn de toepassingsgebieden van de ‘Tontekstuele lezing’ zodanig uiteenlopend –van leerhuizen tot en met het vormingswerk binnen vakbonden- dat ik met gemak een ganse week zou kunnen vullen met praktijkverhalen.

Aangezien ik zo veel tijd niet heb, doe ik een poging om het geheel een beetje anekdotisch in beeld te brengen en er een aantal leidmotieven uit te destilleren.
Ik wil mijn verhaal ophangen aan de belangrijkste inzichten die ik zelf dankzij Ton heb verworven en die onze vormingspraktijk in Motief dagelijks bepalen. Ik zal daarbij gebruik maken van enkele ‘kleine verhalen’ die naar mijn aanvoelen iets over ons gemeenschappelijke Grote Verhaal te zeggen hebben. Omdat precies ‘het lernen door verhalen te vertellen’ tot de kern van onze identiteit behoort en misschien ook wel een van onze sterkste wapens is in de strijd om een bevrijde samenleving waarin DE NAAM regeert.

Voor de overzichtelijkheid heb ik het gestructureerd in 4 delen:

  1. Over ideologieproductie: “Was ik maar schoenmaker geworden…”
  2. Over verhalen als codificaties: De parabel van het zwembad
  3. Over heersende ideologie decoderen: “Anna-Lies heeft een probleem”
  4. Over een bevrijdende ideologie heruitvinden en incarneren

Voor ik met punt 1 begin, nog een kort proloogje over de titel van deze toespraak. Volgzaam als ik ben, heb ik die ongewijzigd van de organisatoren overgenomen, maar ik blijf er toch een beetje over struikelen. Er schuilt naar mijn aanvoelen een omkering van de werkelijkheid in: alsof er een theologie is die je kan gaan praktiseren. Terwijl het natuurlijk net andersom is. Er zijn praktijken geweest, en reflecties op die praktijken, waaruit een referentiekader en een visie ontstaan is. Er is eerst de ervaring van onrecht en onderdrukking geweest en het pogen van mensen om zich daaruit te bevrijden –waaruit vervolgens een exodus-verhaal gegroeid is. Waarna allerhande interpretaties van dat exodus-verhaal. De volgende stap is volgens mij niet dat je één van die interpretaties in praktijk gaat brengen. De volgende stap, zo voel ik het aan, is dat mensen deze verhalen en visies incarneren en zelf een nieuw verhaal worden dat –hopelijk, God weet- levengevend blijkt voor komende generaties.

Eerlijk gezegd heb ik zelf nog nooit nagedacht over hoe ik de bijbelse theologie van Ton in praktijk zou kunnen brengen. Maar vruchtbaar is zijn bijbelse theologie ontegensprekelijk. Ik ben diepgaand geraakt en beïnvloed door een houding die Veerkamp als politieke theoloog heeft ingenomen in zijn werkelijkheid. Een houding die mij deed ontdekken hoeveel scheppingskracht er in woede kan schuil gaan. Een houding die de grond onder mijn eigen voeten deed verschuiven en mij wantrouwig maakte ten aanzien van de klasse waarin ik geboren werd. Een houding die mij zomaar grootouders gaf die ik nooit ontmoette en kinderen schenkt die ik niet gebaard heb. Hij heeft in mij het verlangen gewekt om te gaan luisteren naar het ‘vermorzelde zwijgen’, die Stem die dagelijks tot zwijgen wordt gebracht maar om gehoor smeekt. Hij heeft in mij een spieden losgeweekt dat mij groepen doet ontwaren in een massa individuen. Hij heeft in de chaos die onze wereld is, een leesraster geboden dat oriënteert en voortstuwt.

Van Ton heb ik dus ‘gelernd’, wat ik niet van alle leraren die ik ooit gehad heb, kan zeggen. Ik heb zijn reflecties door mij heen laten gaan en daaruit is een houding en praktijk ontstaan. Ik vermoed dat dat voor velen hier aanwezig niet anders is. Of je dat resultaat kan benoemen als ‘toepassing van Tons bijbelse theologie’ zou ik zelf niet durven stellen. Het zijn wellicht eerder ‘midrashim’ op Tons getuigenis.

 

  1. Over ideologieproductie: “Was ik maar schoenmaker geworden…”

Mijn eerste kennismaking met de theologie van Ton Veerkamp: een documentaire van de IKON uit 1984 waarin Ton zijn visie op de Bergrede uiteen zet. Ongeveer 8 jaar na de opnames van die documentaire -ik ben dan 19- krijg ik die opname te zien als deelnemer aan mijn allereerste leerhuis dat door Remi Verwimp begeleid werd. Remi had ons op een eerdere bijeenkomst de huiswerkopdracht meegegeven om de zaligsprekingen te herschrijven vanuit onze eigen context. Om redenen die u dadelijk zal begrijpen- heb ik mijn huiswerkje niet bewaard, maar ik herinner mij nog wel min of meer de strekking ervan.

Ik vond mezelf trouwens uitermate geschikt om zo’n actualisatie op de zaligsprekingen te schrijven: ik was net gestart met mijn studie Filosofie en verdiende in mijn vrije tijd als freelance journalist nog een centje bij. Een kritische geest in wording en een scherpe pen: dat kon niet mis gaan…! Ik had al mijn pas veroverde inzichten uit mijn handboek Ethica nog eens op een rijtje gezet en had mijn tekst zodanig overladen met filantropie dat ik er wellicht de Miss Universverkiezing mee had kunnen winnen. Met een dramatische ernst had ik mijn persoonlijke zaligsprekingen in de groep geproclameerd, om vervolgens de complimenten van mededeelnemers met gepaste bescheidenheid in ontvangst te nemen. Ik herinner mij ook nog de plaatsvervangende schaamte die ik voelde toen een andere deelnemer, een gepensioneerd schoenmaker, zijn versie voorlas. Die kerel had er werkelijk niets van begrepen en zat duidelijk vast in een te letterlijke lezing… ‘Een arme van geest’ concludeerde ik.

In elk geval: op die bijeenkomst waarop we onze herschreven zaligsprekingen aan mekaar voordroegen, volgde dus de bijeenkomst waarop we samen de documentaire met Ton bekeken. Dat was voor mij -om het nog voorzichtig uit te drukken- een tamelijk ontnuchterende ervaring. Ton stak van wal door al meteen te benadrukken dat het in de Bergrede niét om een universele ethiek gaat die voor iedereen, overal ter wereld, te allen tijde zou gelden. Mattheus had géén filosofisch traktaat geschreven, noch een pleidooi voor principieel pacifisme. Dat zei Ton dus in die documentaire. En ik dacht: Verrek. Daar gaat mijn kans op een Miss Universe titel.

Verder stelde Ton dat die ‘armen van geest’ (Mt. 5,3) waarover Mattheus het heeft, niet ‘geestelijk’ geïnterpreteerd diende te worden, maar dat we deze uitdrukking moesten verstaan binnen het taaleigen van de auteur. Rond dat taaleigen kon de profeet Jesaja verheldering brengen: het gaat om mensen die door en door arm zijn; zo arm, dat de materiële armoede zelfs tot in hun geest toe vernieling had gezaaid.

Juist ja. Daar ging dus ook mijn suprematie ten aanzien van de gepensioneerde schoenmaker.

Tenslotte situeerde Ton de tekst in de specifieke politieke context waarin hij tot stand was gekomen: rond het jaar ’80, in elk geval kort na de bezetting en verwoesting van Jeruzalem door het oppermachtige Romeinse Rijk. De betekenis van ‘Biedt geen weerstand tegen de boze’ (Mt. 5,39) legde Ton uit aan de hand van een beeld dat mij tot op vandaag voor ogen komt wanneer ik in leerhuizen de impact van die joodse nederlaag probeer uit te leggen. Ton drukte het ongeveer als volgt uit: “De machtsverhoudingen moeten die geweest zijn zoals in de uitroeiingskampen tijdens WO II: herinner u het beeld van Karl von Ossietzky, die figuur van een totaal verzwakte en weerloze joodse gevangene met daarnaast een grote rijzige gestalte, een potige Nazi met zo’n stierennek… Als dàt de machtsverhoudingen zijn, dan betekent weerstand bieden -in deze specifieke context- gewoon zelfmoord.” Een uitspraak waarmee Ton mij op slag genas van mijn principieel pacifisme en, bij uitbreiding, van mijn burgerlijke lezing.

Naast openbarende exegetische informatie over de Bergrede leerde ik van Tons uitleg vooral dat:

  • mijn filosofiestudie geen garantie op wijsheid vormde en de schoenmakersstiel misschien zelfs een betere 
toegang bood tot het begrijpen van eeuwenoude bijbelteksten
  • Dat elk verhaal –hoe subversief van karakter het bij oorsprong ook is- dat in een ‘systeembevestigende verhaalcultuur’ gelezen wordt onschadelijk kan gemaakt worden. Zelfs verhalen die tot ‘het Grote Verhaal’ 
van het project Israël behoren.
  • Dat het dus van belang is om je bewust te zijn van het bestaan van verschillende verhaalculturen. Er zijn 
verhaalculturen waarin mensen leren begrijpen waarom de samenleving in mekaar zit zoals ie in mekaar zit. En je hebt verhaalculturen die mensen leren problematiseren: hoe komt het dat onze samenleving niet is zoals wij hem verkiezen? Er zijn enerzijds verhaalculturen die de reële tegenstellingen uit de werkelijkheid bannen en er zijn anderzijds verhaalculturen die de bestaande tegenstellingen onder kritiek stellen. Er zijn dus verhaalculturen die systeembevestigend werken en verhaalculturen die systeemveranderend functioneren. 
(powerpoint- dia)
SYSTEEMBEVESTIGENDE verhaalcultuur

 

SYSTEEMKRITISCHE verhaalcultuur
Werkelijkheid leren begrijpen

 

Werkelijkheid leren problematiseren

 

Bestaande verhoudingen en de reële tegenstellingen worden toegedekt of gelegitimeerd Bestaande verhoudingen en reële tegenstellingen worden onder kritiek gesteld
Belang van de machthebbers als perspectief en focus Belang van de machtelozen, minderheden, zwaksten, … als perspectief en focus
Systeembevestigende functie en werking

 

Systeemveranderende functie en werking

 

Het Grote Verhaal van Israël is tot stand gekomen binnen –wat ik hier dan benoem als- een systeemkritische verhaalcultuur. Maar dat betekent niet persé dat de verhalen uit deze traditie ook binnen een systeemkritische verhaalcultuur gelezen worden. Wat Veerkamp mij deed inzien met mijn Miss Univers-interpretatie van de zaligsprekingen.

Met het voorbeeld van de Bergrede kan je dus tot deze verschillende lezingen komen. Ik stel het hier even een beetje zwart-wit voor:

SYSTEEMBEVESTIGENDE verhaalcultuur

 

SYSTEEMKRITISCHE verhaalcultuur

 

Armen van geest zijn stumperds, maar we moeten ons best doen om lief voor ze te zijn en ze te helpen

In conflicten moet je geen geweld zoeken maar je schaapachtig opstellen om zo je morele suprematie op je tegenstander te bewijzen

Wie armgemaakt worden willen wij de toekomst toezeggen

Met de huidige Romeinse overmacht is gewapend verzet een onhaalbare kaart.

Verzet je niet tegen machten. Kies steeds voor pacifistische strategieën.

 

Kies binnen de gegeven context de juiste verzetsstrategie die de machtsverhoudingen verdisconteert.

 

Conclusies die ik -doorheen de jaren- hieruit heb getrokken voor mijn vormingspraktijk:

Voor mij is het niét in de eerste plaats prioritair om de inhoud van ‘het Grote Verhaal’ van het project Israël aan groepen van mensen over te dragen. Als emancipatorisch vormingswerker geïnspireerd door de profetische traditie is het voor mij in de eerste plaats van belang dat mensen zich een systeemkritische verhaalcultuur leren eigen maken. ‘Opstanding’ kan je niet aanleren, je kan mensen enkel leren twijfelen aan de dood die hen opgelegd wordt.
En: vorm is inhoud. Een emancipatorisch project blijft dus alleen maar levensvatbaar als het op een emancipatorische manier in een nieuwe context wordt binnengebracht.

Voor mij gaat het er om dat mensen aan gelijk welk verhaal waarmee ze geconfronteerd worden, (uit bijbel, krant of partijprogramma) de volgende vragen leren stellen –die ik ‘Tontekstuele vragen’ noem:

  • Wie spreekt? vanuit welke positie? In welke context?
  • Tot wie wordt gesproken? Wat is hun identiteit en socio-economische positie?
  • Binnen welk maatschappelijk debat moeten we het standpunt situeren dat hier geformuleerd wordt? Welke 
maatschappelijke spanningsvelden en tegengestelde belangen spelen in dit debat?
  • Hoe worden de zwaksten, de minderheden, meest kwetsbaren… hier (on)recht gedaan? Staan hun belangen 
centraal of niet?
  • Welke praktijk / strategie wordt hier naar voren geschoven en werkt deze systeembevestigend of 
systeemveranderend: in het belang van machthebbers of in het belang van machtelozen?
  • En tenslotte: Hoe verhoud ik mij / hoe verhouden wij ons –als groep- tot het standpunt van de auteur en
vanuit welke positie, in welke context, doen we dat? 
Deze vragen leiden niet vanzelfsprekend naar een klassenvrije samenleving die gekenmerkt wordt door autonomie en egaliteit, door een verbod op slavernij en accumulatie. Maar ze leiden wel tot het versterken van een politieke houding ten aanzien van de werkelijkheid.
Individuen (her)politiseren. Dat lijkt mij geen slecht begin om te evolueren in de richting van een samenleving zoals DE NAAM die droomt…

 

  1. Over verhalen als codificaties: De parabel van het zwembad

Ton Veerkamp thematiseert met de ondertitel van zijn boek de nood aan een Groot Verhaal en tegelijk ook het ontbreken daarvan vandaag. “Een maatschappij die menselijke betrekkingen slechts kan zien als betrekkingen tussen concurrerende individuen, en waar vrijheid in wezen de vrijheid is om persoonlijke rijkdom te vergaren, heeft geen Groot Verhaal. Die maatschappij van onbegrensde vrije handel biedt de mensen geen woonplaats meer, ze maakt hen

thuisloos,” schrijft Ton in het vandaag gepresenteerde boek.
De postmoderne filosofen mogen dan beweren dat er een einde gekomen is aan de grote discoursen (zoals die uit de Joodse traditie, zoals die van de Arbeidersbeweging) –één discours blijft vandaag wel stevig overeind staan, m.n. het Grote Discours van het neoliberalisme. Het monotheïsme van de ‘Vrije Markt’ – of hoe je het ook wil noemen. We mogen het dan een waardeloos verhaal vinden, het is er een dat ieder van ons zijn plaats in de samenleving toewijst, dat ons inschakelt in haar specifieke maatschappelijke basisstructuur, dat ons vertelt hoe we ons dienen te gedragen, hoe we ons tot mekaar verhouden, waarin ons levensdoel moet liggen. Ook al is er slechts een kleine minderheid die zich bewust en enthousiast tot dit neoliberale verhaal bekent, ieder van ons maakt er willens nillens deel van uit. We wonen erin –ook al is het geen bewoonbare thuis. We verdwalen er in, maar het blijft ons landschap. We dienen het, ook al gruwelen we ervan. Het is een Groot Verhaal in de vermomming van ‘Geen Verhaal’.

Het is duidelijk dat je geen weerwerk kan bieden aan een ongrijpbare vijand. Eerste opdracht bij het organiseren van een oppositie is dus om een gezicht te geven aan wat ons vandaag in slavernij en onderdrukking geketend houdt. Daar heb je een goeie leesbril voor nodig. Maar gelukkig hebben wij die. Ton heeft in zijn boek ‘Der Gott der Liberalen’ uitgebreid geïllustreerd hoe wij, staande in die profetische verhaaltraditie van het project Israël, richtingwijzers hebben gekregen om de Baäl te kunnen ontmaskeren, hoe je zijn verslavingsmechanismen en sirenenzang leert bloot te leggen, hoe je de Baäl weer uit eigen lichaam en ziel en gemeenschap verdreven kan krijgen. In onze traditie is daarover nagedacht, niet alleen theoretisch maar levensnabij: vanuit de dagelijkse praktijk, via trial and error, zélfs met reflectie omtrent waarom de ene poging tot verzet mislukte, en een andere poging meer effect had.

De ‘openheid’ en de gelaagdheid van een verhaal bieden toegang tot een ‘dieper leren’. Het neemt een mens ernstig in al zijn dimensies: in onze ratio en emotie, in onze geschiedenissen en in onze toekomstdromen, in onze autonomie en in onze afhankelijkheid. Het midrasj-karakter van het joodse Grote Verhaal, met haar kleine, broze levensverhalen als uitgangspunt én met haar pedagogie die het onafgebroken ‘zoeken’ naar nieuwe betekenissen en praktijken in nieuwe contexten stimuleert -dàt is volgens mij precies wat onze traditie zo krachtig maakt. Ik blijf dat een ontzettende meerwaarde vinden ten aanzien van onze socialistische bondgenoten die wel kunnen bogen op een marxistisch analysekader –en die dus gelijkaardige vragen stellen t.a.v. de wereld die ons omringt- maar die vaak een pedagogiek missen die hen dwingt om hun analyse nérgens anders dan bij die concrete dagelijkse ervaring van kromgebogen mensen te laten aanvangen.

Beïnvloed door de Tontekstuele theologie voelen wij ons in Motief uitgedaagd om dat gevaarlijke wapen van het leerverhaal uit onze traditie in de huidige context te ‘herladen’, met als doel het heersende, maar voor velen ongrijpbare, Grote Discours van onze tijd scherper voor ogen te krijgen. Zo kwamen we ertoe om bij voorbeeld de volgende eigentijdse parabel te schrijven:

Het is in neoliberale tijden als met een vrouw 
die, telkens wanneer zij het gemeentelijke zwembad had bezocht, daar een geïrriteerde huid aan overhield. De jeuk was niet te harden en ze maakte zich zorgen over de littekens die ontstonden door het krabben. Zij zocht een geneesheer op en die schreef haar een zalfje voor. Aan te brengen voor en na het zwemmen. De jeuk verdween als sneeuw voor de zon maar na een aantal zwembeurten werd de vrouw opnieuw door ongemakken geplaagd, dit keer: hevige astma-aanvallen. De geneesheer schreef haar een inhaler voor. Te gebruiken voor en na het zwemmen. Indien nodig, ook tijdens.
De astma-aanvallen namen af. Maar op een blauwe maandag merkte de vrouw verlammingsverschijnselen op tijdens het zwemmen: haar armen werden plots loodzwaar, haar voeten weigerden nog langer te trappelen. En terwijl ze langzaam naar het diepe wegzonk, zag ze boven zich de benen van andere zwemmers in slowmotion voorbij komen. Allemaal vuurrood en geïrriteerd. Toen ze de bodem van het zwembad raakte en stilaan ijl in het hoofd werd, zag ze nog een redder naderen. Hij droeg een bordje bij zich. Net voor alles zwart werd, kon de vrouw ontcijferen wat er op stond: “Indien u zich hier bevindt, dan schort er iets aan uw zwemtechniek.” En in hele kleine lettertjes daar net onder: “Het zwembad is niet aansprakelijk voor gebeurlijke ongevallen.”

Deze parabel is wat Paulo Freire (zie Paulo Freire, Pedagogie van de onderdrukten, Baarn: In den Toren, 1976) een ‘codificatie’ noemt. Aan de hand van één beeld -een cartoon, of een foto bijvoorbeeld, of in dit geval een gelijkenis- wordt met een codificatie een herkenbare situatie uit de alledaagse werkelijkheid opgeroepen waardoor de lerenden met nieuwe ogen naar de eigen werkelijkheid gaan kijken, nieuwe vragen leren stellen, verbanden ontwaren die ze voordien nooit eerder zagen; een beeld waarmee de verbeeldingskracht en motivatie gestimuleerd wordt om heilzamere praktijken te gaan ontwikkelen. Het is een instrument dat afstand schept van een alledaagse situatie waarin we dreigen te verdrinken, om op die manier meer helder te kunnen analyseren wat er precies aan de hand is.
Precies omdat onze profetische verhaalcultuur steeds de weg van het concrete naar het algemene neemt, barst het in de Schrift van bruikbare ‘codificatie-verhalen’ die groepen van mensen kunnen helpen om verbanden te leren zien tussen dynamieken in de eigen leefwereld en in de ruimere context.

Deze zwembad-parabel kwam tot stand na het zorgvuldig beluisteren van professionelen en vrijwilligers uit heel diverse sectoren uit de non-profit waarvoor we vormingen organiseren. Van onderwijs tot ouderenzorg, van jeugdwerk tot vluchtelingenwerk, armoedestrijd tot vakbond, … overal hoorden we dezelfde klachten opklinken: wij komen niet meer toe aan onze kernopdracht, met name het beschermen en opkomen voor de grondrechten van de mensen waarmee we werken, levenskwaliteit realiseren. Allen hadden het o.m. over stuurloosheid door een gebrek aan gemeenschappelijke visie binnen de eigen organisaties, een schromelijk tekort aan lange-termijn-denken, een absurde toename van administratie, over de groeiende afstand ten aanzien van de mensen waarmee ze werken, over ontmoediging en burnouts.

Op een studiedag onder de titel ‘Opstaan uit het bezette denken’ vertrokken we vanuit de bijeengesprokkelde verzuchtingen en analyseerden we hoe het neoliberale verhaal impact heeft op wie aan ‘emancipatie’ zouden moeten werken. We vertrokken vanuit de verzuchtingen van deze professionals om te komen tot een analyse van wat hen verlamt. We vertrokken niet vanuit theorieën en antwoorden, maar vanuit verhalen en vragen. De parabel deed
daarbij dienst als leer-instrument om diverse aspecten van het thema wat meer afzonderlijk te gaan verkennen.
Vragen die naar boven kwamen drijven, waren onder meer: Hoe komt het dat we vandaag blijkbaar allemaal lijden
aan een zelfde soort ‘jeuk’ of irritatie? Welke lapmiddelen krijgen we aangesmeerd als we klagen over die irritatie?
Ligt de oorzaak van de irritatie bij mijn persoonlijke gevoelige huid of ligt de oorzaak –aangezien we er blijkbaar allemaal last van hebben- aan het badwater waarin we zwemmen? Wat veroorzaakt het toxische gehalte in ons badwater? Wat zeggen al onze ervaringen van de werkelijkheid over de context waarin we functioneren, over ons politiek en economische systeem? Wat kan een betere strategie zijn om met de oorzaak van ons probleem om te gaan? Als stoppen met zwemmen niet mogelijk is, hoe kunnen we dan op z’n minst tegen de stroom in gaan zwemmen? 
Ieder van ons binnen z’n eigen organisatie. Maar vooral ook samen…?

Heel wat organisaties voelden zich getriggerd door de vragen die de parabel opriep. Sommigen namen deze vragen mee bij het nadenken over hun nieuwe beleidsplannen en vielen er zelfs hun Raad van Bestuur mee lastig. Andere organisaties gaven aan dat het onder collega’s heel wat discussie had losgeweekt. Discussies die al jaren niet meer gevoerd werden. De vormingsdiensten van de twee grootste vakbonden, de christelijke en de socialistische, vroegen ons –naar aanleiding van deze dag- om mee te denken omtrent het hernieuwen van hun politiserend vormingswerk. Daarover zal ik dadelijk iets meer vertellen.

In elk geval: de parabel deed zijn werk. Of beter: Het Grote Verhaal van het project Israël deed zijn werk. Niet door antwoorden te bieden, maar door een zoekproces uit te lokken -naar goeie traditie.

Door de luisterbereidheid die de parabel creëerde, zochten we met Motief partners uit het middenveld om deze groeiende onrust warm te houden en organiseerden we vervolgens ‘hearings’ onder professionelen uit de non-profit sector. Zo gingen we nog meer ervaringen inventariseren over de concrete impact van de neoliberale marktogica en van een managementcultuur waarin productiviteit, verzakelijking en efficiëntie centraal staan. De sociaal werkers getuigden van een tendens waarin de meest kwetsbare burgers persoonlijk verantwoordelijk worden gehouden voor hun maatschappelijk ‘falen’, waarin deze burgers als concurrenten onderling tegen mekaar worden uitgespeeld, en hulpverleners het idee van ‘blaming the victim’ in hun praktijk dreigen te bevestigen. Deze sociaal werkers getuigden dat ze, om hun subsidiëring niet in gevaar te brengen, meer en meer in de rol van ‘onderaannemers van een rechts beleid’ zijn terecht komen. De herkenning in mekaars getuigenissen deed de verontwaardiging toenemen.

Op basis van hun getuigenissen ontstond een manifesttekst onder de titel ‘Versterk de politiserende kracht van het middenveld’ die door sociale organisaties en sociaal werkers ondertekend kon worden mits ze ook bereid waren om actief deel te nemen aan een collectief veranderingstraject. Intussen engageerden zich 40 organisaties en 180 werkers in eigen naam. Veel meer kan ik voorlopig nog niet vertellen over dit veranderingstraject, want het is pas voor de zomer opgestart. En au fond doet het resultaat hier ook niet helemaal ter zake. Waar ik naartoe wil met mijn verhaal is dat we met onze opgebouwde expertise om de werkelijkheid ‘Tontekstueel’ te lezen, vandaag politiek beweging kunnen maken. Breed beweging kunnen maken. Ook met mensen en organisaties die geen enkele interesse hebben in het Grote Verhaal dat ons zo nauw aan het hart ligt. Ook met mensen en organisaties die nog nooit een bijbel hebben doorbladerd en dat wellicht ook nooit in hun leven zullen doen. Wat essentieel is, naar mijn gevoel, is dat we vandaag op heel wat plaatsen waar we niet meteen de inhoud van ons Grote Verhaal kunnen doorgeven en verder ontwikkelen, maar wél de houding en de leesbril: dat we die systeemkritische verhaalcultuur met haar indringende vragen, dat we dat emancipatorisch leergesprek nog steeds kunnen inzetten en doen wérken. En dat dit op z’n minst een goeie basis vormt om ‘weerwerk te organiseren tegen de machten’.

Kortom: Het narratieve karakter van ons ideologisch referentiekader biedt niet alleen een visie maar ook een emancipatorische pedagogie die het Grote Discours van het Neoliberalisme kan helpen decoderen. Het problematiserend leergesprek rond een codificatie-verhaal, zoals een bestaande of actuele parabel, en het oefenen in het stellen van Tontekstuele vragen is een politiserende praktijk die niet enkel in leerhuizen zijn dienst kan bewijzen. Wat mij bij mijn derde punt brengt.

 

  1. Over heersende ideologie decoderen: “Anna-Lies heeft een probleem”

Ik vertelde eerder al dat de vormingsdiensten van zowel de socialistische als de christelijke vakbond bij ons inspiratie kwamen zoeken omtrent ‘politiserend werken’. U bent bij deze zin niet spontaan in lachen uitgebarsten, wat hoogstwaarschijnlijk bewijst dat u niet goed inschat hoe minuscuul mijn organisatie is. Feitelijk is het hallucinant dat vakbonden die tesamen meer dan 3 miljoen leden vertegenwoordigen, door duizenden militanten gedragen worden, over een goed uitgebouwde studiedienst beschikken, komen aankloppen bij Motief -met haar 5 personeelsleden- om te beluisteren welke methoden wij hanteren bij het werken aan een politiek bewustzijn. In elk geval vielen wij daar zelf een beetje van achterover.

Het zegt natuurlijk iets over de impact van het dominante Neoliberale Discours op onze samenleving:
- hoe het, zélfs goed georganiseerde, groepen van mensen uit mekaar speelt tot er enkel nog individuen over blijven – hoe diepgaand de markt- en concurrentielogica vervolgens inwerkt op de hoofden en lichamen van die individuen – hoe het op die manier meteen alle andere Grote Verhalen –zelfs dat van de arbeidersbeweging- ongeloofwaardig, voorbijgestreefd en verbeurd verklaart
- hoe het met haar Ik-religie elke Wij-strategie vervolgens onbruikbaar heeft gemaakt

Maar de vraag van de vakbonden zegt ook iets over de kracht van ons Grote Verhaal dat ons leert om de strijd niet enkel ideologisch te gaan voeren, maar ook, en in de eerste plaats, vanuit de materiële werkelijkheid te vertrekken. Er is geen ander vertrekpunt dan de concrete ervaring en positie van mensen in onderdrukte situaties. Deze ervaringen ‘horen’, ten volle ernstig nemen en van daaruit relevante vragen beginnen te stellen: daarmee begint elke exodus. Ook bij de vakbonden groeit het besef dat ze het vandaag niet redden met slogans en acties die aan die concrete werkelijkheid voorbijgaan. Werknemers ‘informeren’ voldoet niet meer, want er is een overload aan informatie en de werkgeversorganisaties hebben een efficiëntere propagandamachine. Er is geen nood aan meer of betere informatie en communicatie, er is nood aan een sterkere leesbril om te zien wat ons precies zo machteloos doet voelen, hoe we onze machtsinstrumenten telkens uit handen geven en welke handelingsruimte we vergeten te benutten.

Daarom hebben we een poging ondernomen om de Tontekstuele vragen, in een pedagogisch instrument te gieten dat vakbondsmensen helpt om het heersende discours te decoderen, marktmythes te ontmantelen, een analyse te maken van de bestaande verhoudingen, de eigen handelingsruimte uit te breiden en strategieën te ontwikkelen om individuen weer tot groep te smeden. Een instrument dat je leerhuisvragen doet stellen, zonder ooit een leerhuis bezocht te hebben. Het zou mij te ver leiden om dit ‘Anna-Lies instrument’ –zoals we het in Motief gedoopt hebben- helemaal uit de doeken te gaan doen, maar ik zal heel kort een aantal van de vragen in beeld brengen die door ‘Anna- Lies’ opgeroepen worden:

Anna-Lies vertrekt steeds vanuit het benoemen van een concrete wrevel of doodlopende situatie die mensen ervaren.

  1. In welke situatie ervaar je machteloosheid, onvrijheid of onderdrukking?
  2. Omschrijf die ervaring. Omschrijf hoe je de situatie wenst.
  3. Wie zijn allemaal betrokken in die situatie: relevante actoren in je directe omgeving, in de ruimere omgeving, 
in de samenleving?
  4. Wat is je socio-economische positie en hoe beïnvloedt die jouw ideeën over je probleem?
  5. Waar staan andere betrokkenen met betrekking tot dit probleem? Wat is hun positie en hoe denken zij 
erover?
  6. Welke tegengestelde belangen spelen er en wie zijn mogelijke bondgenoten bij het verdedigen van die 
belangen?
  7. Hoe liggen de machtsverhoudingen tussen de verschillende groepen? Wie heeft welke impact en 
handelingsruimte?
  8. Welke coalities kunnen op de korte termijn gevormd worden en welke bondgenoten kunnen op de lange 
termijn onze handelingsruimte en impact te vergroten?

Het lijken evidente vragen. Maar ze worden nog zelden onderzocht.

Ik val in herhaling. Maar ook hier, in het geval van de vakbonden zonder bruikbare emancipatietools, durf ik te zeggen dat wij -en dan bedoel ik uiteraard niet enkel Motief, maar allen die doorheen de jaren getraind zijn in een Tontekstuele lezing- in staat zijn om die tools aan te reiken die een systeemkritische verhaalcultuur kunnen doen heropleven. Onze praktijk van verhalen analyseren heeft ons gemaakt tot ervaringsdeskundigen in ideologiekritiek en emancipatorisch tegenbeweging maken. Dat is volgens mij de essentie van ons verhaal en onze identiteit: ons door een verhaal laten bevragen dat ‘open’ is maar perspectief op gerechtigheid biedt, net als DE NAAM; een verhaal dat niet ‘De Waarheid’ in pacht heeft, maar wél de gevaarlijke vragen stelt die steeds weer richting autonomie en egaliteit doen zoeken; richting verzet tegen slavernij en verzet tegen accumulatie.

Niet alleen de juiste vragen stellen is trouwens van belang, vooral het systematisch oefenen met die vragen. Ze tot een tweede natuur maken. Het Anna-Lies instrument is een poging om met een Tontekstuele lezing van onze traditie een bijdrage te leveren in de strijd tegen de Baäl, met bondgenoten die ons Grote Verhaal niet kennen maar wel onze utopie delen.

 

  1. Over een bevrijdende ideologie gestalte geven en incarneren: verzet tegen assimilatie en isolatie

In dit laatste punt wil ik nog kort iets zeggen over ‘leerhuizen’ als toepassingsgebied van een tontekstuele lezing. Kort, omdat al het voorgaande, ook in onze leerhuizen beoefend wordt:
- het leren twijfelen
- het leren vragen stellen

– het dominante discours leren decoderen
- het zoeken naar bondgenoten en strategieën om uit de machteloosheid en beknelling op te staan

Het enige wat daaraan nog toegevoegd kan worden is: het gestalte geven en incarneren van een bevrijdende ideologie. De leerhuizen zijn de plek waar we Het Grote Verhaal van het project ook expliciet ter sprake brengen met mensen die er uitdrukkelijk voor kiezen om dat Grote Verhaal te leren kennen. Dat betekent niet dat al onze leerhuis- deelnemers christenen zijn. Wat opvalt is dat de laatste jaren alsmaar meer mensen komen deelnemen die zichzelf op levensbeschouwelijk vlak benoemen als ‘niet-gelovig’, ‘agnost’, ‘zoekend’. In één leerhuis neemt een moslima deel, wat een absolute meerwaarde blijkt voor het gemeenschappelijke zoeken –omdat ze een onderdrukte positie binnenbrengt die voor de meeste onder ons een blinde vlek blijft.
Maar christen of anders-gelovig, wat àlle deelnemers gemeenschappelijk hebben is dat ze het Grote Verhaal de toelating geven om hen te bevragen als ‘een moeilijke vriend’, kritisch maar loyaal, met kennis van zaken, en in staat om geheel nieuwe en ietwat vreemd perspectieven binnen te brengen in ons zoekproces.

Hoe die leerhuispraktijk zich kenmerkt is afhankelijk van de positie en leefwereld van de deelnemers. Hun werkelijkheid bepaalt immers de agenda en het tempo van het leerproces. De verschillende realiteiten en posities resulteren dus in erg diverse leerhuispraktijken.
In ons leerhuis met witte mensen die in armoede leven, klinken ervaringen over een dienstverlening waarin ze zich benadeeld voelen ten aanzien van zwarte mensen die in armoede leven. Met deze groep kozen we ervoor om het boek Ruth te gaan lezen.
In ons leerhuis met hooggeschoolde jonge middenklassers, klinken verhalen van uitputting door het meegesleurd worden in een prestatiementaliteit die hen ernaar doet streven om de beste ouder, de succesvolste werknemer en de fitste dertiger te zijn. Met hen zijn we verhalen over ‘bezetting’ en ‘bezetenheid’ gaan lezen uit het Marcus-evangelie.

Als begeleider ervaar ik mijzelf als een soort ‘mechanicien’ die voornamelijk bruikbare instrumenten en leessleutels tracht aan te reiken om het voertuig van de groep in beweging te zetten. Ik merk dat de hulpmiddelen die het Grote Verhaal mij daarbij biedt, de motor van een groep ànders doet draaien, de richting van de uitgeslagen weg soms licht doet wijzigen. Maar wat precies de impact is op de individuele levens van leerhuisgangers is moeilijk te peilen. Van één ding ben ik wel zeker: de ervaring van groep te vormen, de ervaring van herkenning van een gemeenschappelijke context en het collectief zoeken naar een bevrijdende houding daarin biedt draagkracht en identiteit.

Dat het leerhuis dus de ultieme oefenplaats is om die systeemkritische verhaalcultuur in de vingers te doen krijgen, daar ben ik wel van overtuigd. Omdat ik mensen er zie veranderen in een groep. Omdat deelnemers, al is het maar tijdelijk, een thuis vinden midden in die onbewoonbaar-gemaakte wereld. Omdat ze bij mekaar en bij dat Grote Verhaal voeding en adem en geestkracht opdoen. En de fantasie ontwikkelen om nieuwe praktijken uit te proberen. Omdat ze opnieuw voeling krijgen met hun identiteit, met wie ze bedoeld zijn te zijn: mensjes, geen übermenschen, geen half-goden; broos maar krachtig, verbonden met andere mensjes, verbonden met de levensloop van generaties voor en na hen, verbonden met een aarde die hen bestaansgrond biedt, een hemel die levensruimte geeft, in staat om

orde te scheppen in de wanorde, om een thuis te creëren voor broos leven.

Als het goed zit, worden leerhuizen plekken waardoor we niet uit het oog verliezen wie we zijn, waarvoor we staan, welke god we wel en niet aanbidden en hoe dat ons handelen bepaalt. Met andere woorden: herbergen waarin we ons systematisch wapenen tegen assimilatie met de bestaande orde.
Als het goed zit, zijn het tegelijk ook plekken waar we ons wapenen tegen isolatie, tegen het terugbuigen op de eigen waarheid en het eigen clubje. Onze identiteit is geen nationale, geen religieuze, zeker geen etnische. Onze identiteit wordt bepaald door onze levenskeuze om de wereld bewoonbaar te maken voor wie kwetsbaar en broos zijn, ons lot te verbinden met wie ontwaardigd worden.

Wat Franz Rosenzweig bedoelde en toelichtte bij de opening van het vrije joodse leerhuis in 1920: “Er ontstaat, neen er is ontstaan: een nieuw leren. Een leren in omgekeerde richting. Niet meer een leren vanuit de Tora uit het leven in, maar andersom: uit het leven, van een wereld uit, die van de Tora niets weet, of doet alsof, terug tot de Tora.”

Wat de betekenis van onze praktijk zal zijn voor de toekomst, mag God weten. Wij kunnen alleen maar het Woord trachten te incarneren en van daaruit te leven. Wij zijn het Grote Verhaal –een andere dimensie om ons Verhaal te laten leven is er niet. Dat is een bewustzijn én een levensdoel waarvoor ik Ton onnoemelijk dankbaar ben.

 Download hier het artikel in PDF.