De impact van het radicaliseringsdebat op jongeren

Onderstaande tekst werd geschreven door vzw Motief naar aanleiding van de studiedag ‘De impact van het radicaliseringsdebat’, die doorging op 5 februari 2015. Verspreiden en gebruiken van deze tekst is enkel toegestaan als de bron vermeld wordt.

Inleiding

Het thema ‘radicalisering’ beheerst momenteel het maatschappelijke debat: het vertrek van jongeren naar Syrië, de aanhoudende polarisatie in het publieke debat, de anti-terreuracties, paramilitairen in het straatbeeld, de ontelbare onterechte aanhoudingen van ‘verdachte figuren’ en ga zo maar door. De sfeer wordt alsmaar grimmiger. Conflicten die zich in het verleden ver in het Midden-Oosten afspeelden, lijken dichter bij huis te komen.

Onder invloed van de angstpsychose voor nieuwe terroristische aanvallen die er momenteel heerst, probeert men via een repressieve/agressieve aanpak greep te krijgen op ‘het gevaar’. Zonder eerst helder te analyseren en te definiëren wat het gevaar precies is. Onder het veel te ruime en vage label van ‘radicalisering’ wordt vandaag zowat elke jong-volwassene met een moslimachtergrond benaderd als een potentiële terrorist (in wording).

Intussen wordt er wel onderzoek verricht en gedebatteerd over wat de mogelijke beweegredenen zijn van jongeren om België te verlaten en ten strijde te trekken naar een gebied waar ze vaak nooit eerder geweest zijn. Maar geruststellend lijkt dit nauwelijks te werken. Integendeel: de enorme complexiteit van het probleem wordt alsmaar duidelijker. Uit de verhalen van jonge Syriëstrijders doemen problemen op die we als samenleving niet stante pede kunnen oplossen –en al helemaal niet door het leger in te schakelen. En de vraag is nog maar of we bereid zijn ze te erkennen en aan te pakken op lange termijn. Er is duidelijk sprake van een maatschappelijke voedingsbodem die verzet oproept bij jongeren ten aanzien van de samenleving waarin ze opgegroeid zijn: ervaringen van discriminatie, uitsluiting, vernedering en onrecht, het gebrek aan toekomstperspectieven, enz. Wanneer deze jongeren – die terechte vragen stellen -niet au sérieux genomen worden leidt dit tot meer frustraties en vervreemding . Jongeren verzetten zich dan ofwel binnen ofwel buiten de democratische rechtsorde.

Wat opvalt, is dat zeer verschillende houdingen zoals radicalisme en activisme (vormen van verzet die zich binnen de democratische rechtsorde situeren) en gewelddadig extremisme (dat zich buiten de bestaande rechtsorde situeert) in het debat vandaag onder één en dezelfde noemer worden geplaatst. Hierdoor zien we dat elke vorm van verzet, opstandig of ‘afwijkend’ gedrag als potentieel gevaarlijk en crimineel wordt beschouwd en ook als dusdanig benaderd wordt. En inmiddels de héle groep van ‘moslimjongeren’ geviseerd wordt.

Deze onduidelijke afbakening van ‘het probleem’ in combinatie met een repressieve reactie erop heeft vandaag een nefaste weerslag op moslimjongeren. In de ‘strijd tegen radicalisering’ lijken we volledig voorbij te gaan aan het gegeven dat moslimjongeren ook –en in de eerste plaats– adolescenten, ‘pubers’ zijn en dat ‘opstandig gedrag’ een normaal onderdeel vormt van de ontwikkelingsfase die jongeren tussen grofweg 12 en 25 jaar doormaken. Het is ronduit verontrustend om te zien hoe alle handelingen, uitspraken, keuzes van moslimjongeren door het radicaliseringsdiscours ‘gereframed’ worden: het werken aan identiteitsontwikkeling bijvoorbeeld, wordt vandaag plots benoemd als ‘preventie van radicalisering’ –zelfs in groepen en op plaatsen waar er geen sprake is van Syriëvertrekkers. Eerstelijnswerk krijgt het advies om ‘klikpersonen’ te installeren om de bewegingen van moslimjongeren (beter) op te volgen en krijgt ‘checklisten’ om alarmerend gedrag tijdig te kunnen detecteren en te signaleren. Wat de vertrouwensrelatie tussen eerstelijnswerkers en jongeren niet enkel ernstig hypothekeert maar ook wegleidt van de zorg voor een pedagogisch verantwoorde aanpak. De broodnodige zoektocht naar hoe we maatschappelijk kwetsbare jongeren kunnen ondersteunen om hun plek te vinden in, en kritisch deel te nemen aan deze samenleving dreigt buiten beeld te raken omdat we te druk bezig zijn met ‘hoe ervoor te zorgen dat jongeren niet radicaliseren’. Het is zeer waarschijnlijk dat we op deze manier ‘het probleem’ net gaan vergroten in plaats van bestrijden.

Precies daarom willen we vandaag een poging doen om in de specifieke context van het huidige radicaliseringsdiscours een pedagogisch verantwoorde houding te ontwikkelen in het eerstelijnswerk: hoe kunnen we (maatschappelijk-kwetsbare) jongeren ondersteunen in een positieve identiteitsontwikkeling, hoe vermijden we dat eerstelijnswerkers nieuwe kwetsures creëren – o.m. doordat we bezet zijn door het radicaliseringsdiscours? We zien dan ook een verschil in het huidig debat en het debat dat nodig is om alle betrokkenen verder te helpen: de focus ligt respectievelijk op het repressieve en op het pedagogische.

(…)

Verder lezen? Dat kan! Het volledige artikel kan, omwille van grafische elementen,  enkel gedownload worden (gratis).